zondag 26 november 2017

De dood van Joli-Coeur



Ik stuitte op een brief die jeugdboekenauteur Bibo Dumon Tak in De Standaard schreef aan Joli-Coeur, het aapje uit Alleen op de wereld. Bibi's woorden zijn zo waar. Ik deel deze brief dan ook met liefde. En met een snik.

Kun je als dier duizend doden sterven? Mensen kunnen het, maar een dier? Ik denk het wel. Zoals een haas in het zicht van de jager zich niet verroeren kan, zoals mensen van schrik bevriezen bij het zien van een ongeluk, die sterven duizend doden. Maar als je echt sterft, dan sterf je er maar één. De dood komt nooit met velen, hij doet niet aan meerkeuze.
     Maar jij, Joli-Coeur, jij stierf beide. Je stierf er één, een kleine, in het bed van een herberg, en je stierf er duizend. Niet omdat je bang was, dat vertelt het verhaal tenminste niet, maar omdat je stierf in een boek. Een ander soort duizend doden dus.
     Jij was het eerste grote verdriet dat ons overkwam. En omdat wij kinderen niet konden geloven dat je werkelijk dood was, begonnen we opnieuw, van voren af aan in het boek. En weer stierf je, en weer. We probeerden je tot leven te lezen, maar het is ons niet gelukt. Ook nu niet, nu Alleen op de wereld voor de zoveelste keer opnieuw is uitgegeven.
     We doen ons best, we laten je herademen, je hart hertikken, maar telkens piep je er weer tussenuit, klein aapje. En dan de manier waarop, dat breekt ons hart pas echt. Terwijl Rémi, Vitalis en Capi naar buiten gingen om geld te verdienen bleef jij alleen achter in de herberg. Je mocht niet mee om je kunsten te vertonen, omdat je te ziek was. Je huilde, je sprong op en neer, je kuste de hand van je meester, maar die was niet van plan aan je smeekbeden toe te geven. Aan nóg een dag in de kou zou je bezwijken, vond Vitalis, dus stopte hij je onder de wol en pookte de kachel hoog op.
     Ze zagen je aan het einde van de dag bij terugkomst in de kamer doodstil bovenop de dekens liggen. Je had je generaalspakje gauw nog even aangetrokken en bent toen in stilte en in je eentje voorgoed op reis gegaan. Voor de miljardste keer. En we konden er maar niet aan wennen, Joli-Coeur, hoe vaak we het ook lazen. Steeds opnieuw hoopten we op een wonder. Een wonder dat niet kwam.
     We huilden om jou voor het slapengaan en probeerden je ’s nachts in onze dromen weer tot leven te wekken. Maar het hielp niets, Joli-Coeur. Want telkens als we bij dageraad de bladzijden weer opsloegen, stonden er nog altijd diezelfde verdrietige zinnen.
     Lieve Joli-Coeur, jouw dood was voor ons kinderen onze eerste dood. De eerste van de duizend die ons nog wachtten. En telkens sterf je weer. En telkens heb je een andere naam. En telkens beginnen we vol goede moed opnieuw.